vrijdag 17 juli 2015

Het zwarte huis van oma

Het huis van mijn oma stond in een klein hoekje van Amsterdam Oost. In de Fahrenheitstraat op nummer 124. Ze woonde er op de eerste en hoogste verdieping van een rijtje zwart geverfde blokhuisjes.

Als we zondags bij haar aanbelden moest oma met haar kleine en tengere verschijning, al haar kracht gebruiken om aan het touw te trekken, waardoor de deur met een harde klik openging en mijn vader, moeder, broer en ik -achter elkaar- de smalle steile trap naar haar voordeur konden bestijgen. Oma woonde rechts. Buurman en buurvrouw Witte die er net als oma ook hun hele leven al woonden en daardoor als familie voor haar voelden, aan de linkerkant.

Achter de voordeur was een smal halletje waar je links van de voordeur je jas op de kapstok kon hangen, zonder dat iemand anders je passeren kon en je rechts de deur van het toilet kon openen, waardoor de doorgang naar het aansluitende keukentje versperd werd. Meteen om de hoek van de keuken stond het gasstel dat met lucifers aangestoken werd, met op één van de pitten altijd het pannetje waarin oma de melk voor in haar koffie verwarmde. Melk met vel, dat ze eraf haalde zodra ze weer verse koffie gezet had en waarvan zo nu en dan ook wel eens een stukje vel in de koffie viel, maar dat was niet erg, “want het was óók gewoon melk”, zei oma altijd als ze zag dat ik er vies naar keek.

Naast het gasstel was een klein stukje granieten aanrechtblad zichtbaar waar ze haar broodjes op smeerde met daarnaast een vierkante granieten gootsteen, waar ze keteltjes gekookt water in leeggoot als ze zich ’s ochtends of ’s avonds moest wassen. Het wit plastic slangetje dat aan de kraan vastzat, spoot alleen een klein straaltje koud water. Een douche was er niet en ook nooit geweest, zelfs niet toen ze er nog woonde met haar man, dochter en drie zoons, waaronder mijn vader. Op de spaarzame keren dat één van de kleinkinderen bij oma mocht logeren diende het als bad. In kleermakerszit paste je er, mits je klein was, net in.

In de keuken leidde een deur je naar het kleine balkon. Een betonnen muurtje met vierkante gaten erin, als afrastering. Als klein meisje kon ik door die gaten naar buiten gluren en zodra ik groot genoeg was om over de rand heen te kijken mocht ik altijd naar beneden spugen in de tuin van de benedenbuurvrouw. “Raar mens” noemde oma haar altijd, omdat ze de kousen en onderbroeken die naar beneden vielen als oma de was ophing, nooit terug wilde geven (volgens oma verdiende ze daar haar geld mee en verkocht ze ze op een markt). Oma deed het altijd eerst een paar keer voor en moedigde me net zo lang aan totdat ik het durfde. Daarna liep ze schaterlachend en voldaan met mij aan haar hand terug naar binnen. 

Oma Olle, zoals mijn broertje haar noemde toen hij zo’n twee jaar oud was en zoals we haar vanaf dat moment voor de rest van haar leven bleven noemen, had het hart op haar tong en de lach aan haar bips hangen.

Geen opmerkingen: